(als je met je muis over een plaatje gaat zie je wat voor onderschrift erbij hoort)


'Diena Derks,' zei onze buurvrouw laatst tegen mij, 'jij leeft als een prinsesje in luilekkerland'. En gelijk heeft ze. Al mijn vriendinnen zijn jaloers op mij, omdat ik in de keuken van de rijkste man van Groningen mag werken: Jan Albert Sichterman.

's Winters woont hij aan de Ossenmarkt in Stad en in de zomer op de veenborg Woellust in Wildervank. Een droompaleis met een keuken die groter is dan ons huis. Zojuist zegt mevrouw tegen mij: 'Meneer wenst vanmiddag soep, duivenpasteitjes, wildbraad en een appeltje, zo van de boom. Daarbij serveer je rode wijn.'
Natuurlijk is mevrouws wil wet en ga ik direct aan de slag. Komt Jochem naar me toe. 'Ik moet je helpen van mevrouw', zegt hij. Ik denk: als dat maar goed gaat! Jochem is een stadse snuiter die in de stal werkt. Een eigenwijze flapuit. Ik zeg nog: maar wel naar mij luisteren. Ik ben hier de baas. Haal de twee mooiste appels van de boom. Direct is er gemopper. 'Ik denk...' Laat het denken maar aan mij over, zeg ik. Vooruit de boomgaard in. 'Kan die schraperige
oostganger dat zelf niet doen?' Mijn oren flapperen. Op hetzelfde moment hoor ik voetstappen in de gang. Meneer... Dan knettert het: 'Vort, of ik stuur de honden op je af, vlegel! Ik wil je hier nooit weer zien.' Van Jochem heb ik nooit meer iets vernomen.

Veenborgen en een droompaleis

In de gemeente Veendam hebben verschillende veenborgen gestaan. Veenborgen waren fraaie buitenhuizen, waar verveners de zomer doorbrachten. Ze lagen dicht bij de velden waar turf gestoken werd en stonden aan een diep of wijk. Meestal hadden ze een fraaie tuin. Somerlust, Vredenlust en Veenlust waren voorbeelden van zulke veenborgen. In Ommelanderwijk heeft de Drieborg gestaan.
Van alle veenborgen heeft Veenlust het langst aan het Oosterdiep geflonkerd. De borg is voortgekomen uit het Ommelanderhuis, waar de heren van de Ommelandercompagnie bijeen kwamen. Later werd hij verbouwd tot schouwburg en restaurant. Maar het grootste en fraaiste buitenhuis was toch Woellust. Dat overtrof alle andere veenborgen. Geen borg oogde voornamer dan dit droompaleis aan het Westerdiep.
Het werd in 1747 gebouwd. De Wildervankers keken hun ogen uit. Er werd gegraven, gemetseld en getimmerd. De borg keek uit op het Midden Verlaat. Achter de borg strekte de tuin zich kilometers ver uit. Helemaal tot Borgercompagnie. De koning van Groningen had het behaagd om in Wildervank zijn zomerverblijf te laten verrijzen. Ieder wist wie deze ongekroonde vorst was: Jan Albert Sichterman.
In de winter verbleef hij in de stad Groningen. Zijn prachtige woning aan de Ossenmarkt was de trots van alle Stadjers. Zij namen hun muts of hoed af als de koning van Groningen uitreed. Zijn rijtuig, getrokken door wel zes paarden, ratelde over de keien. Donkere bedienden uit het verre India hielden de snuivende paarden aan de teugel.
Maar als na de koude en donkere wintermaanden de zon doorbrak en de dagen langer werden, hield Jan Albert het binnen de vestingwallen niet langer uit. Hij zocht naar een plek waar de mensen niet op elkaars lip woonden.
Het werd Wildervank. Hier bouwde de rijkste van alle Groningers zijn buitenhuis. Hij had zijn fortuin in het verre Indië verdiend. Daar was hij directeur van de Verenigde Oost-Indische Compagnie geweest. Er voer geen schip, volgeladen met specerijen of oogverblindend porselein, naar Nederland of de almachtige directeur streek van iedere lading de nodige penningen op. Hij verdiende schatten geld. Zijn Wildervanker buitenverblijf noemde hij Woellust. De boeren hadden de grond, nadat de turf er was afgestoken, immers flink door elkaar moeten woelen voor ze er konden zaaien en maaien.
Jan Albert hield niet van half werk. Het lustoord lag op een soort schiereiland, aan drie zijden omgeven door het Westerdiep. Achter Jan Alberts veenpaleis lag de tuin met zijn fraaie lanen. Geschoren heggen en sierlijke bomen omzoomden deze wandelpaden. Op de eind- en kruispunten stonden kostbare vazen en imponerende beelden. Ieder sprak over de machtige fontein, het wonder van de Veenkoloniën. En alsof het nog niet genoeg was konden de wandelaars in dit wonderland hun ogen ook nog verwennen aan een hertenkamp, visvijvers, de verblijven van fazanten, slanke windhonden en vreemd uitziende varkens. In een Japans theehuis kon uitgerust worden. Een Japans theehuis in het land van de turfgravers…
De Wildervankers keken hun ogen uit. Aan beide zijden van de wondertuin lagen weilanden, waarin koeien en kostbare paarden graasden.
Vóór Woellust lag een jacht met ‘twee kamers’. Dat was nog eens wat anders dan een turfpraam!
Niet iedereen stapte, zoals Diena, zomaar over de drempel van Woellust. Maar wie het huis van binnen mocht bewonderen, keek zijn ogen uit. Binnen verbaasde de fontein in de hal elke bezoeker. En dan al het Chinese porselein! Geen vaas, bord, kan, kop of schotel of hij was versierd met een eekhoorn, het wapen van de familie Sichterman. Het ‘fraay speelend en repeteerend etafelhorlogerie’ maakte helemaal de blits.
Bij jacht- en buitenpartijen reisden gasten van heinde en ver naar het Wildervanker turfland. Geen Veendammer of Wildervanker kon begrijpen dat zo’n voornaam heer uit de verre koloniën was neergestreken in hun eigen Veenkoloniën.


KLIK HIER OM TE ZIEN WAAR DIT VERHAAL ZICH HEEFT AFGESPEELD
KLIK HIER OM DIRECT NAAR DEEL 13 TE GAAN: 
BOEKWEITBRANDEN, 1760