(als je met je muis over een plaatje gaat zie je wat voor onderschrift erbij hoort)

 

Ik heet Menko Hendriks en ben een jongen van het veen. Met pa en moe woonde ik eerst tussen de turfbulten van de Borgercompagnie. Maar nu is alle grond bijna uitgeveend. Veel dallen beginnen al te verruigen. Dan hoort pa dat er plaatsen' te huur zijn. Hij schraapt al zijn duiten bij elkaar en durft de stap aan. Van turfgraver wordt hij pachtboer. Eerst moet hij een echte boerderij bouwen en dan het land 'toemaken'. Dat zit er nu bijna op. De Bruine gaat voor de eg. Vanwege de zachte grond krijgt hij trippen, brede plankjes, onder de hoeven. Ik mag mennen en draag 'slichte' klompen.

Dan gaat het zo maar mis. En goed mis ook! Vlakbij de wijk. De Bruine glijdt weg en zakt door zijn voorbenen. Ho Bruine, roep ik nog. Te laat. Ik hoor hoe zijn rechtervoorbeen knapt. Gebroken. Ons enige paard is niets meer waard. De tranen schieten mij in de ogen en ook pa staat er hulpeloos bij. Hoe komt een arme pachtboer aan een paard? Er zonder kan niet. Ik ga naar ruige Job, zeg ik. Onze Bruine en een vet varken voor een nieuw paard.' 'Dat lukt je vast niet', zucht pa. Hij blijft bij het arme dier en ik ren naar ruige Job. 'Eerst zien dan geloven', zegt die. Hij bekijkt ons vetste varken en gaat met mij naar de Bruine. 'Met tien vette kippen er bovenop doe ik het. Dan is Jappie de bles voor jullie. Alleen omdat ik zo'n bovenstebeste kerel ben en meelijdig van natuur' Pa knikt. Wij hebben nog een ander varken op het hok en wel dertig kippen. Ruige Job slacht de Bruine en Jappie de bles gaat voor de eg.

Afbonken en toemaken

Na de turfgraver komt de boer.
Zo is het overal in de Veenkoloniën gegaan. Maar niet van de ene dag op de andere. Ook in Borgercompagnie bleef er eerst heel wat afgeturfde grond liggen zonder dat er wat mee gebeurde. Het duurde niet lang of het onkruid schoot omhoog en het land lag er weer ‘wild en woest en ledig’ bij. Bovendien vlotte de turfgraverij niet overal even snel. Ook niet in Borgercompagnie. Maar na 1700 voeren er steeds minder turfschepen met een volle lading door het Borgercompagniesterdiep. In het noorden van deze Veenkolonie was de grond vooral Stadsgrond. Hier hadden borgeren van de stad Groningen een verveenderscompagnie (onderneming waar verschillende heren geld in staken) opgericht: de Borgercompagnie. Verder naar het zuiden, de kant van Wildervank op, hadden andere verveners als Adriaan Geerts Wildervanck de turfgravers aan het werk gezet. De mannen in de veenput moesten ervoor zorgen dat al het veen tot op de zandbodem werd afgegraven. De turfgravers hadden er vaak een hekel aan, omdat het lastig was het laatste veen van de bodem te schrapen. Bovendien leverde het slechte turf op: veen vermengd met zand.
Maar voor de boer, die na hem kwam, was het van het van belang dat hij het land ‘schoon’ aantrof. Dalgronden of dallen werden die uitgeveende turfvelden genoemd. Je vindt de naam nog terug in het dorpje Wildervanksterdallen, de Dalweg erheen en het piepkleine gehuchtje Westerdiepsterdallen bij de Kielsterachterweg.
14.2.jpgGrondeigenaren als de stad Groningen en andere heren die turfgrond hadden gekocht, voelden er meestal weinig voor om zelf boer te worden. Het bewerken van hun land lieten ze graag aan anderen over. Het was voordeliger om hun grond te verpachten aan flinke kerels die het aandurfden om van de uitgeveende turfvelden boerenland te maken. Het land was verdeeld in plaatsen. Zo’n plaats bestond uit een lange strook dalgrond tussen twee wijken. Daarop konden twee boerderijen gebouwd worden. Bij elk hoorde de helft van de grond. Die werd door een grenssloot, een zogenaamde zwetsloot, gescheiden. Achter de schuur strekte zich de kilometerslange strook land uit. Daarop kon zeker niet direct worden gezaaid en geoogst. De dalgrond moest worden toegemaakt. Allereerst ging de afgebonkte bovenlaag er overheen. Dit bovenste veen had de turfgraver laten liggen. Het was met al zijn wortels en heidestruiken onbruikbaar om er turf van te maken. Het werd nu zo veel mogelijk geschoond over de nieuwe akker aangebracht. Verder lagen er bij de veenplaatsen hopen zand, afkomstig van de uitgegraven diepen, wijken en sloten. Dit zand werd er over de nog altijd weke bodem gestrooid. Het bezanden was een secuur werkje Het zand moest zo gelijkmatig mogelijk over de ondergrond komen. Nog was de nieuwe bodem zó zacht dat paarden brede plankjes onder de benen kregen en de boer op afgeplatte klompen liep om niet weg te zakken. Zand en veen werden vervolgens door elkaar geploegd en met de eg mooi effen gemaakt. Toemaken heette dit bezanden en door elkaar woelen van de bodem. Vervolgens werd die met de eg mooi effen maken. Dan eerst kon de ‘nieuwe‘ grond als akker of weiland gebruikt worden. De grondeigenaren was er alles aan gelegen dat pachters zo snel mogelijk de uitgeveende plaatsen huurden. De stad Groningen beloofde zelfs een lage pacht die niet verhoogd zou worden. Als tegenprestatie moest de pachtboer dan wel zelf de boerderij en de schuur bouwen. Zulke stadsmeiers zijn er veel geweest. Soms waren het turfgravers die in plaats dat ze met hun hebben en houden naar de nieuwe turfvelden trokken van hun spaarcenten een boerderijtje bouwden en nijboer werden. Anderen kwam van dichtbij of verweg en durfden het aan om boer op toegemaakte grond te worden. Sommigen kwamen uit de stad Groningen, anderen uit dorpen uit het Oldambt als Scheemda, Winschoten of Zuidbroek. Ook waagden boeren uit jonge veenkoloniën als Sappemeer en Hoogezand, waar de turfgraverij eerder begonnen was, de stap. En zelfs waren er Duitsers, die soms vanwege hun geloof moesten vluchten en nu in de Veenkoloniën achter de ploeg liepen.
Gemakkelijk hadden ze het geen van allen. Het toemaken was zwaar en bovendien moest er daarna nog heel wat mest over de jonge grond voor die als akker of weiland klaar was voor gebruik. Maar net als Borgercompagnie zijn ook de andere Veenkoloniën in de gemeente Veendam van een turfgraverskolonie een boerenkolonie geworden.


KLIK HIER OM TE ZIEN WAAR DIT VERHAAL ZICH HEEFT AFGESPEELD
KLIK HIER OM DIRECT NAAR DEEL 15 TE GAAN: 
Het wonder van de stadsstront, 1780