(als je met je muis over een plaatje gaat zie je wat voor onderschrift erbij hoort)





Ik ben Abel Bruining van de Zuidwending. Samen met mijn vriend Sibolt ga ik naar de wedstrijd van het jaar. In de verte zie ik ze al staan: de aardappelrooimachines, keurig op een rij.

Alle boeren willen erbij zijn. Zal het deze keer lukken? De grootste gaat het eerst. Chicago USA staat erop. Vier paarden moeten haar trekken. Ik zie het al: veel te onhandig voor onze smalle akkers. Een man met een zweep loopt op de paarden af. 'Go!' Maar de paarden van de Zuidwending verstaan alleen Gronings en wachten op het vertrouwde Vort! Na veel geschreeuw zetten ze zich schrap en trekken alsof de duivel ze op de hielen zit. Een reuzenrad begint razendsnel te draaien. Een enorme zwarte wolk wordt opgesmeten. Aardappelen, kluiten, kleine steentjes, scherven, pijpenkoppen... Alles komt als een lawine naar beneden. De paarden vliegen over het land alsof ze aan een harddraverij meedoen. Of het nu komt omdat de menner vergeten is dat een Veenkoloniale akker door water omgeven is, of dat de paarden gewoon niet in toom zijn te houden, de woeste tocht eindigt met een totale ondergang in de wijk. Alle andere paarden komen er aan te pas om de dieren en de bemodderde Droom van Amerika op het droge te krijgen. Met zwarte gezichten volgen de toeschouwers de prestaties van de andere rooimachines. Er komen meer modderkluiten dan aardappelen uit de grond. Thuis kijkt moeke me aan of ik Zwarte Piet ben. 'Naar de regenbak, de tobbe vol en wassen met groene zeep.'

 

Koning Aardappel regeert

De boeren konden er met hun verstand niet bij. Het mechanisch rooien van de aardappelen wilde maar niet lukken. Dat moest met de blote handen gebeuren. En dat in een land waar Koning Aardappel regeerde. Eerst in 1946 lukte het Thomas Zuiderweg, een boer van de Zuidwending, om na twintig jaar sleutelen zijn oogst met een zelfgemaakte rooimachine binnen te halen.

En toch hadden de boeren zich het vuur uit de sloffen gelopen om ook bij het aardappelrooien bij de tijd te zijn. Er werd toen al lang niet meer minachtend van wupkoareboeren gesproken. De handige driewielige wipkar was juist bijzonder geschikt voor de langgerekte akkers in de Veenkoloniën. Je kon er geweldig mee draaien en keren. De wagens van de ‘dikke’ kleiboeren mochten dan groter zijn, op het smalle land dat door sloten en wijken omringd was, kon je er niks mee beginnen. En wie hadden er meer proeven met hun gewassen gedaan dan de wupkoareboeren uit de Veenkoloniën?

Bijna iedereen was bezig om betere aardappelen te kweken. Van besten noar haile besten, daar ging het om. De boeren probeerden elkaar de loef af te steken en experimenteerden er op los. Maar niemand kon op tegen de wonderman uit Sappemeer, Geert Veenhuizen. Die kweekte rassen die meer opbrachten en langer meekonden dan wat andere boeren uitgeprobeerd hadden. Dat was ook de steenrijke aardappelmeelfabrikant Jan Evert Scholten niet ontgaan. Met meer en betere aardappelen deed ook een fabrikant als hij zijn voordeel. Een echt proefveld moest er komen. Te midden van de aardappelvelden. In Borgercompagnie. Daar werd in 1890 een proefveld aangelegd. Geert Veenhuizen werd proefveldhouder. Van heinde en ver reisde men naar het noorden van Borgercompagnie om te zien wat Veenhuizen zoal aan nieuwe aardappelrassen uit de grond wist te toveren. Zijn Rode Star, Thorbecke, Bravo en Paul Kruger werden in heel Nederland gegeten, want behalve fabrieksaardappelen teelde hij ook eetaardappelen. Geen enkele werd bekender dan zijn Eigenheimer die van Maastricht tot Den Helder op de borden lag te dampen. Zelfs nu nog ligt ze bij groenteboer en in supermarkt op de aardappeleters te wachten. De rijken eten haar omdat ze de lekkerste is, de armen omdat ze de goedkoopste is en de boeren verbouwen haar omdat ze de voordeligste is.

Ondanks zijn boerenwijsheid had Veenhuizen nooit zoveel succes gehad als er geen kunstmest was geweest. Eeuwenlang was het prutsen met de mest gebleven. Omdat er in de Veenkoloniën maar weinig koeien liepen was er ook weinig stalmest. Het stadsvuil uit de steden was duur, de vruchtbare grond van de wierden nog duurder en zo bleef het behelpen. Het was een man uit de eigen omgeving, Klaas de Vrieze, die in kranten en boeken schreef en in zaaltjes uitlegde dat de grond kali nodig had. Niets maakte de grond vruchtbaarder dan het witte poeder, dat kunstmest genoemd werd. Gemakkelijk uit te strooien en nog goedkoop ook. De Vrieze was schoolmeester in Wildervanksterdallen en zorgde ervoor dat de Veenkoloniale boer wist wat er in de wereld te koop was. In Veendam kwam een landbouwschool, waar de boerenzoons in de winter heen gingen. Dankzij voortrekkers als de Vrieze en Veenhuizen durfden de boeren iets nieuws te ondernemen. Zij begrepen dat samenwerken beter was dan alles in je eentje doen. In elke Veenkolonie, hoe klein ook, kwam een landbouwvereniging. Die stichtten coöperaties om gezamenlijk kunstmest en pootaardappelen aan te kopen. Dat was goedkoper en samen was je nu in staat om het beste van het beste te krijgen.

In 1903 richtten alle landbouwverenigingen één organisatie op, de Veenkoloniale Boerenbond. En daar bleef het niet bij. In 1904 kregen zij hun eigen boerenkrant De Noord-Ooster, die al snel het belangrijkste nieuwsblad in de Veenkoloniën werd. Als eerste in het hele land kregen de Veenkoloniën in Borgercompagnie een echte proefboerderij. Nieuwe mestsoorten, landbouwwerktuigen en gewassen konden hier uitgeprobeerd worden. Maar het toppunt van vernieuwing waren toch wel de coöperatieve aardappelmeelfabrieken, die de boeren zelf oprichtten. Omdat de heren fabrikanten de boeren te weinig voor hun aardappelen wilden betalen, dachten ze: wat de heren kunnen, kunnen wij ook. Met elkaar brachten ze het geld op om een coöperatieve aardappelmeelfabriek te stichten. De eerste werd in 1898 in Borgercompagnie gebouwd. Ze heette 'De Eersteling'. Daarna volgden er andere. Boerenfabrieken, zeiden de mensen. Die van ondernemers als Scholten, Van Linge, Duintjer, Wilkens en Meihuizen stonden als herenfabrieken bekend.

De boeren waren in staat om hun eigen aardappelen in eigen fabrieken tot aardappelmeel te vermalen. Maar ze machinaal uit de grond halen wilde maar niet lukken. Tot Thomas Zuiderweg ze in 1946 eindelijk de weg wees.


KLIK HIER OM TE ZIEN WAAR DIT VERHAAL ZICH HEEFT AFGESPEELD
KLIK HIER OM DIRECT NAAR DEEL 34 TE GAAN:
Eerappelkraben, 1912