(als je met je muis over een plaatje gaat zie je wat voor onderschrift erbij hoort)





Ik ben Abel Bruining van de Zuidwending. Samen met mijn vriend Sibolt ga ik naar de wedstrijd van het jaar. In de verte zie ik ze al staan: de aardappelrooimachines, keurig op een rij.

Alle boeren willen erbij zijn. Zal het deze keer lukken? De grootste gaat het eerst. Chicago USA staat erop. Vier paarden moeten haar trekken. Ik zie het al: veel te onhandig voor onze smalle akkers. Een man met een zweep loopt op de paarden af. 'Go!' Maar de paarden van de Zuidwending verstaan alleen Gronings en wachten op het vertrouwde Vort! Na veel geschreeuw zetten ze zich schrap en trekken alsof de duivel ze op de hielen zit. Een reuzenrad begint razendsnel te draaien. Een enorme zwarte wolk wordt opgesmeten. Aardappelen, kluiten, kleine steentjes, scherven, pijpenkoppen... Alles komt als een lawine naar beneden. De paarden vliegen over het land alsof ze aan een harddraverij meedoen. Of het nu komt omdat de menner vergeten is dat een Veenkoloniale akker door water omgeven is, of dat de paarden gewoon niet in toom zijn te houden, de woeste tocht eindigt met een totale ondergang in de wijk. Alle andere paarden komen er aan te pas om de dieren en de bemodderde Droom van Amerika op het droge te krijgen. Met zwarte gezichten volgen de toeschouwers de prestaties van de andere rooimachines. Er komen meer modderkluiten dan aardappelen uit de grond. Thuis kijkt moeke me aan of ik Zwarte Piet ben. 'Naar de regenbak, de tobbe vol en wassen met groene zeep.'

 

Koning Aardappel regeert

Het hoorde bij de herfstdagen in de Veenkoloniën. Hele gezinnen die 's morgens in het schemerdonker naar het aardappelland trokken. Soms ging de baby mee in een tot kinderwagen gepromoveerde kruiwagen. Die kwam achter een schot, dat van een paar planken en aardappelzakken gemaakt werd. Zo had het kleintje geen last van de wind. Gientjes vader was de opsteker. Hij stak met zijn brede vork met vier tanden de stammen los. Hij moest zien om de krabers en kraabsters voor te blijven. Die kropen over de akker om hun pand (twee rijen aardappelen) uit de grond te kraben. Zij droegen metalen dopjes om hun vingers. Die moesten hun handen beschermen tegen de harde kluiten en de scherven, die in de grond waren achtergebleven. De opsteker had dubbel werk. Hij moest ook nog de volle korven in de kruiwagen leeggooien en deze naar de dobbe kruien. De dobbe was een kuil in de grond, waarin de aardappelen tijdelijk opgeborgen werden. Later gingen ze het schip in, naar de fabriek. Bovendien moest hij zorgen dat er op tijd koffie was. De warme maaltijd was geen probleem. Boven een vuurtje hing een grote pan met... aardappelen! Bij het harde werken van zes uur in de morgen tot vier uur in de middag gingen die er in als koek.

Zolang er geen goede aardappelrooimachine was uitgevonden, was het aardappelrooien letterlijk eerappelkraben. Ook voor Gientje was dat in de koude, natte dagen van de late herfst geen pretje. Vóór 1901 was het de gewoonste zaak van de wereld dat de juffen en meesters dan tegen vrijwel lege banken aankeken. Omdat de boer zijn aardappelen deksels graag uit de grond wilde hebben voor de vorst toesloeg, had hij voor de krabers en kraabsters wel een extraatje over. Arbeidersgezinnen konden dat wel gebruiken. In de winter raakten de meeste boerenarbeiders werkloos en werd er niets verdiend. En juist de wintertijd was een dure tijd. Er ging meer turf in vlammen op dan in de warme maanden. Dikke jassen en wollen ondergoed moesten jong en oud tegen de kou beschermen. De dagen werden korter en daarom was er meer olie nodig om de lampen te laten branden. De winkeliers hielden er rekening mee en vooral de textielhandelaren zorgden er wel voor dat er genoeg truien, borstrokken en lange onderbroeken in de schappen lagen. De arbeidsman en zijn vrouw hadden eigenlijk alleen maar na de kraberstijd wat geld in de knip om de klerenkast aan te vullen. Wat afgesleten was ging met de voddenman mee. Maar meer dan een grijpstuiver hield je er niet aan over.

Niet alle landarbeiders kregen tegen de winter onmiddellijk doan waark. Op de aardappelmeelfabrieken was juist extra volk nodig. Als de aardappelen van het land kwamen was het in de fabriek campagne! Het ene aardappelschip na het andere meerde voor de fabriek af. Doordat er na 1900 veel fabrieken bij waren gebouwd was er voor de landarbeiders meer kans om er enige maanden aan de slag te kunnen. Als de drukte voorbij was bleef er niets anders over dan thuis te wachten tot het voorjaar aanbrak en er op de boerderij weer werk was. Niet alleen op de fabriek en de akkers was het drukker dan ooit, ook de schippers probeerden in de campagnetijd wat spek op de ribben te krijgen. Voor veel kleine schippertjes was het harde bestaan geen vetpot. Wat ze in de andere maanden tekort waren gekomen probeerden ze in campagnetijd weer bij te verdienen. Alles wat varen kon, voer dan door de wijken, diepen en sluizen. In de smalle wijken was het een voordeel dat een praam niet al te groot was en niet al te diep in het water lag. Met veel bomen en wrikken kwam je ook bij de meest afgelegen akkers voor de wal. De schippers konden bij alle aardappeltelers terecht. Die moesten maar afwachten wanneer ze aan de beurt waren. Natuurlijk lagen de aardappelen in de dobbe goed beschermd, maar als het ouderwets begon te vriezen… Een bevroren aardappel was zo goed als waardeloos. Niets was beter dan afgeleverd bij de fabriek.

De varensman kon evenmin vertraging gebruiken. Vooral bij de sluizen werd heel wat gevloekt en getierd. Om anderen voor te blijven waren er nogal wat aanvaringen. Met kwade koppen en gebalde vuisten stonden de schippers dan tegenover elkaar. Ook de verlaatsmeester kon het nooit goed doen. Altijd sloten de sluisdeuren op de verkeerde momenten. Bij de fabriek was het niet veel beter. Zo snel mogelijk aanleggen om gelost te worden en dan weer weg! Op naar de volgende aardappeldobbe. Maar omdat iedereen zo dacht, was het bij de ‘Eendracht’, de ‘Toekomst’, bij de fabrieken van Scholtens en Van Linge zelden vrede op aarde. Om de winter door te komen was het ook voor de schipper kraben om rond te komen.


KLIK HIER OM TE ZIEN WAAR DIT VERHAAL ZICH HEEFT AFGESPEELD
KLIK HIER OM DIRECT NAAR DEEL 35 TE GAAN:
De ramp van Ommelanderwijk, 1929