(als je met je muis over een plaatje gaat zie je wat voor onderschrift erbij hoort)



 

Ik ben Wilko Wierenga en heb meegemaakt wat nog niemand heeft meegemaakt. Met mijn vriendje Karsten zwerf ik langs de slootjes achter de fabriek van K. en J. Wilkens. Het is grootste fabriek op De Wieke. We hebben een kleine emmer bij ons. Je weet nooit wat je in slootwater allemaal kunt tegenkomen. Net willen we ons in de onderwal laten zakken of daar horen we toch een knal...

Onze oren piepen als een stoomfluit. Op hetzelfde moment liggen we allebei in de sloot. Van de schrik voelen we niet eens dat we kleddernat zijn. Afijn, wij stommelen overeind en kijken wat er aan de hand is. Vlammen schieten uit de fabriek omhoog. Het huis van opzichter Miedema dondert in elkaar. We horen muren vallen, hout kraken en glas rinkelen. We zien iemand tussen het puin liggen. Hij beweegt zich niet. Elektriciteitsman Spiekman klautert uit het diep. Later horen we dat hij had willen helpen toen hij de eerste rook zag, maar door de explosie door de lucht werd geslingerd. Hij werd over een schip geblazen en kwam in het water terecht. Het wordt ons nu letterlijk zwart voor de ogen. Alles is donker. Met knikkende knieën gaan we op huis aan. Overal komen mensen uit hun huizen. De ramen zijn kapot. Op de weg ligt een neergestorte schoorsteen. Als we bijna bij huis zijn zien we Richte Vos lopen. Hij werkt bij K en J en zwalkt met gescheurde kleren en een bebloede kop van links naar rechts over de weg. Hij doet niets dan lachen. We worden er stil van.

 

De ramp van Ommelanderwijk

Op 24 juli 1929 om vier uur in de middag vloog de aardappelzetmeel– en dextrinefabriek van K. en J. Wilkens in Ommelanderwijk met een enorme knal de lucht in. Tot in Drenthe trilden de ramen in de sponningen; op een afstand van 15 km was de vuurzee nog te zien. Behalve de fabriek gingen ook twee boerderijen en een woonhuis in de vlammen op. Op de ene was het dak van de fabriek terecht gekomen, naar de andere waren de vlammen overgeslagen. De kracht van de explosie was zo heftig, dat een balk uit de fabriek vier kilometer ver door de lucht was geslingerd en op een boerenerf in Nieuwe Pekela terecht kwam. De brandweer en de dokters uit Veendam, Wildervank en omliggende dorpen schoten te hulp.

Het bleek dat in de fabriek brand was uitgebroken, waarna een enorme hoeveelheid zetmeel ontplofte en de fabriek uit elkaar sprong. Een ramp die diepe indruk maakte. Journalisten uit het hele land en zelfs België reisden naar Ommelanderwijk. Foto’s speelden in krant en tijdschrift in 1929 al een belangrijke rol. De Noord-Ooster, de krant die in Veendam het meest gelezen werd, kwam voor het eerst met een foto over de hele voorpagina. Het Leven, het populaire tijdschrift dat als eerste in Nederland met veel foto’s en tekeningen lezers probeerde te trekken, adverteerde zelfs met de ramp. Maar ook in de Antwerpse Nieuwe Gazet konden de Vlamingen lezen wat voor een ramp in het Nederlandse Veendam doden en gewonden had gekost.

Het was een geluk bij een ongeluk dat er maar weinig arbeiders in de fabriek waren. De laatste aardappelen van de oogst van 1928 waren net vermalen. Een kleine ploeg arbeiders was nodig om alles voor de campagne van de komende herfst gereed te maken. Verschillende van hen waren zo slim om na de ontploffing vliegensvlug in het diep te springen. Zo redden zij het vege lijf. Sommigen van hen waren toen al zwaar verbrand. Zij zagen er vreselijk uit. Zo herkende de vrouw van de fabrieksarbeider Heikens haar eigen man niet eens toen zij hem tegenkwam. Acht mensen kwamen bij de ramp om het leven. Onder hen was Klaas Bos, die niet meer uit de fabriek kon ontsnappen. Pas dagen later, bij het opruimen van de rokende resten, werd zijn verkoolde lichaam gevonden. Achttien personen raakten zwaar gewond. Vele anderen waren er minder ernstig aan toe. Onder de dodelijke slachtoffers was ook de redder van het eerste uur, Frikko Molog, die vlakbij de fabriek aan het vissen was. Zijn lichaam werd onder het puin gevonden.

Er werd al snel een steun comité opgericht, dat binnen een jaar meer dan 20.000 gulden voor de slachtoffers en hun familie bijeen bracht. In die tijd een enorm bedrag! Nog voor alle hulpplannen goed en wel op papier stonden waren vijf Wiekster wichter al zo slim om aan de ramptoeristen een gift te vragen. Bij honderden waren die op de fabrieksruïne afgekomen. Maar de vijf wachtten hen met hun collectebussen op en incasseerden de eerste kwartjes, guldens en rijksdaalders voor de slachtoffers.

Natuurlijk stelde iedereen in Ommelanderwijk en Veendam zich de vraag wiens schuld het was dat zoiets vreselijks had kunnen gebeuren.

Had voorkomen kunnen worden dat de gedroogde zetmeel en dextrine (grondstof voor plakmiddelen) kon ontploffen? Of was iemand onvoorzichtig met vuur geweest? Eerst was er brand geweest, daarover waren alle overlevenden het eens. Van zetmeel dat zomaar ontplofte was geen sprake. De opgeslagen voorraden moesten op de een of andere manier met vuur in aanraking zijn gekomen. Alle arbeiders hadden tabaksdozen en lucifers bij zich gehad. Hadden die schuld? Kranten en omwonenden wezen met de beschuldigende vinger naar hen. Of waren er vonken van draaiende machines gesprongen? Dan hadden die de brand veroorzaakt, waarna alles ontploft was. Ook de rechter was ervan overtuigd dat er eerst een brand was geweest en pas daarna de ontploffing. Maar hoe en waar was die ontstaan? Directeur Wilkens werd vrijgesproken van nalatigheid; van stiekem rokende arbeiders was niets gebleken. De oorzaak van de ramp bleef onverklaarbaar.

De duivelse julidag op De Wieke maakte vooral zoveel indruk omdat een hele fabriek compleet de lucht invloog met zoveel dodelijke slachtoffers als gevolg.

Maar iedereen wist het: onveilig waren veel fabrieken al jaren. Buiten werd er bij het laden en lossen vooral aan opschieten gedacht en binnen klopte, draaide, stampte, sneed en bewoog alles. En reken maar niet dat al die haken, messen en walsen behoorlijk afgeschermd waren! Onder oorverdovend lawaai en in smerige, slecht verlichte ruimtes moesten de arbeiders lang en hard werken. Soms werden hun longen aangetast door de stof, soms was het er zo nat en glibberig dat de kans op uitglijden groot was. Vooral toen de eerste fabrieken op stoom gingen ontploften heel wat ketels. Eerst in de loop van de twintigste eeuw werden de fabrieken veiliger. Er kwamen wetten en er was toezicht ,waardoor de arbeiders minder risico liepen.


KLIK HIER OM TE ZIEN WAAR DIT VERHAAL ZICH HEEFT AFGESPEELD
KLIK HIER OM DIRECT NAAR DEEL 36 TE GAAN:
De ridders van de lange lijn, 1930