(als je met je muis over een plaatje gaat zie je wat voor onderschrift erbij hoort)





Ik ben Jan Prummel en verzeker je: de Veendammers zullen hun ogen uitkijken. Daar hebben mijn pa en ik alles mee te maken. Vorige week kwam meneer Van Linge bij ons aan de deur. 'Prummel', zegt hij. 'Jij mag helpen om in Veendam het mooiste gebouw van heel Groningen neer te zetten. De stralende diamant van de wereldtentoonstelling in Amsterdam zal aan het Oosterdiep heerlijk herrijzen.' Pa krabt zich eens achter het oor en zegt: 'Ik ben maar een gewone timmerman, meneer Van Linge.' 'Maar de beste van Veendam, Prummel.'

Als Van Linge vertrokken is, zegt pa tegen mij: 'Met jou wordt het op school toch niks meer. Jij wilt ook graag timmerman worden. Ga maar mee naar Amsterdam.' Ik kan mijn oren niet geloven: Naar Amsterdam!! Met de trein! In Amsterdam is de wereldtentoonstelling inmiddels afgelopen. Overal wordt er gesloopt en gesleept. 'Naar het Duitse restaurant', zegt pa. De mond valt me open. Wat een gebouw! Zo mooi! Pa doet de tas, die aan een riem om zijn middel hangt, open. Hij haalt er een grote sleutel uit. Hij draait hem twee keer om in het slot. Dan gaat de deur open. En dan... Ik geloof mijn ogen niet. Daar stormt een magere kerel naar buiten. Hij heeft iets in zijn handen. Dan doe ik iets wat op school streng verboden is. Ik steek mijn been uit en laat de kerel struikelen. Hij kukelt op de grond. Er rolt iets uit zijn handen. Hij vloekt, krabbelt overeind en maakt zich uit de voeten. Pa raapt op wat hij heeft laten vallen. Een prachtig bord van tin met hoge bergen erop. 'Die gaat mee naar Veendam', zegt pa. 

Van veenborg tot herensociëteit

In Amsterdam braken Prummel en zijn zoon Jan het houten gebouw zorgvuldig af. Prummel schreef op waar elke plank of paal precies had gestaan. Daarna ging alles in de schepen van Koops en Veling, die het onttakelde Duitse Restaurant in stukken en brokken naar Veendam brachten. De Veendammer heren die het gebouw hadden gekocht, glommen van trots toen het er eenmaal stond. Zij gaven het dezelfde naam als dat van de bouwval die zij zojuist hadden opgeruimd: Veenlust. Aan de voorzijde kabbelde het Oosterdiep, aan de achterzijde werd een schitterend park aangelegd. Veenlusttoene, zeiden de Veendammers.

Ooit had op dezelfde plek het Ommelanderhuis van de Ommelandercompagnie gestaan. Ommelanderwijk was hier als het ware ontstaan. De heren die de veenderij leidden en die ervoor zorgden dat de Ommelanderwijk gegraven werd, kwamen er bijeen. Hier werden de brieven geschreven, de rekeningen opgemaakt en de vergaderingen gehouden. Maar in de achttiende eeuw (1700-1800) ging het met de Ommelandercompagnie allemaal wat minder. De vaart was er uit, de meeste turf gestoken en het Ommelanderhuis was eigenlijk te groot en te duur voor de heren van de compagnie. Het veenkantoor werd een veenborg, een buitenhuis voor rijke families. Dat kreeg de naam Veenlust. Verschillende families, vooral uit de stad Groningen, gingen er wonen. Niet alle eigenaren waren even zuinig op hun Veenlust. Toen de laatste bewoonster, mevrouw Engelkens, in 1883 overleed, stond het eens zo fraaie buitenhuis er verpieterd bij. Haar erfgenaam Hendrik Engelkens vond dat ook. Zo kon het niet langer. Slopen die boel, niet alleen de borg, maar ook het bos erachter. Dat was ooit aangelegd om er te jagen, maar het was al net zo’n troep geworden als het huis. De bijl erin! Alles moest kaal om van Veendam een klein Parijs te maken. De hoofdstad van Frankrijk was ook helemaal opgeleefd, nadat er brede boulevards aangelegd waren, met prachtige winkels aan beide zijden. Die kant moest het in Veendam ook op. Een hypermoderne straat zou de Molenstreek met het Westerdiep verbinden! En net als in Parijs met winkels aan beide zijden. Grotere winkels waren er nog niet veel, des te meer reden om van Veendam de koopstad van het noorden te maken. Dan was ze echt de Hoofdplaats van de Veenkoloniën. Maar Veendams bestuurders keken zuinig. Geen mens vroeg naar meer woningen en winkels en de gemeentekas was leeg. De plannen van Engelkens waren veel te duur. Ze verdwenen in de onderste la van de kast met nutteloze plannen.

En toen kwamen de fabrikanten in actie. Veenlust opruimen, het bos rooien en de vijvers dempen... En dat allemaal voor een kaarsrechte straat met winkels die alleen in de dromen van de heer Engelkens bestonden. Dat was geld wegsmijten voor een weg die nog heel lang kaal en leeg zou blijven. Dat het met Veenslust zo niet langer kon begrepen zij ook, maar al het schitterende groen wegkappen? Dat nooit! Zo kwamen de heren op het idee dat de bouwval moest wijken voor een flonkerend juweel in hout en steen, omgeven door veel groen!

Op de wereldtentoonstelling in Amsterdam werden hun dromen waar. Toen enkelen van hen in het Duitse Restaurant van een glas bier genoten, zaten ze te wippen op hun stoel. Zo’n heerlijk gebouw moest op het Veenlustterrein glans aan het Oosterdiep geven. Als de tentoonstelling voorbij was, werd het restaurant in Amsterdam toch maar afgebroken. Voor een prikje was het te koop. Schepen konden de balken, planken en trappen naar Veendam vervoeren. Het paviljoen in Beierse stijl gebouwd, was niet alleen oogverblindend, maar ook ruim. Het had een zaal voor honderden bezoekers. En die was er in hun woonplaats niet. Een schande voor het bruisende centrum van de Veenkoloniën. Dit was het gebouw waarover iedereen zou spreken! De plannen voor de verplaatsing waren snel gemaakt. Behalve aan hun geliefde Veendam dachten de heren ook aan zichzelf. Het was de hoogste tijd dat zij in een deftige omgeving bij elkaar konden komen. Het verplaatste restaurant zou Heerensociëteit Veenlust heten.

Dat mocht natuurlijk niet te midden van een verwaarloosd en verwilderd bos liggen. De beroemde tuinarchitect Jan Vroom werd gevraagd om er iets moois van te maken. Vroom had nam gemaakt als ontwerper van slingertuinen op de erven van grote boerderijen. Maar bij het nieuwe Veenlust overtrof hij zichzelf. Hij ontwierp een park met allerlei bomen en struiken langs kronkelige paadjes, die over heuveltjes, met uitzicht op vijvers, leidden. Een muziekkoepel maakte concerten mogelijk. Wat een schitterende ‘Veenlusttoene’! Tot hun eigen verbazing mochten de Veendammers er gratis in wandelen. Veenlust was een paradijs op aarde.

Wie was er niet trots op de nieuwe aanwinst! Alleen een enkele mopperkont zeurde over 'n roar spultje'. Later kreeg Veenlust een theater en een bioscoop. Maar rond 1960 ging het sprookje als een nachtkaars uit. Veenlusttoene verdween, de bioscoop ging dicht, het theater werd verbouwd, maar echt beter werd het er niet op. Een brand maakte voorgoed een eind aan alle dromen van toen. Alleen de naam Veenlust bleef en is nu op een gebouw met woonappartementen te lezen. Op dezelfde plek, dat wel. En ‘Veenlusttoene’? Die heeft het leven gelaten om plaats te maken voor de parkeerplaats achter de Promenade.

In ‘t Algemeen had ook in Veendam en Wilderevank departementen (afdelingen). Ze probeerde niet alleen de armoede te bestrijden, maar ook het volk te verheffen. Wie weinig geleerd had kon zijn kennis op de avondscholen van ‘t Nut bijspijkeren. Om de kleintjes beter op te voeden en ze alvast wat te leren, stichtte ’t Nut kleuterscholen. Ook steunde het de rederijkers, die zo mooi mogelijk reciteerden en toneelspeelden. Aagjes meester was een enthousiaste rederijkers van de Veendammer kamer Vondel.

Winkler Prins was werkelijk met honderd-en-een dingen in de weer. Geen onderwerp of de de beroemde Veendammer hield er een lezing over. En dan te bedenken dat predikant van de doopsgezinde kerk zijn eigenlijke beroep was. Het was een voordeel dat er niet zo heel veel doopsgezinden in Veendam en Wildervank woonden. Zo hield hij tijd over om te schrijven en te studeren. Maar daar bleef het niet bij.

Hij wilde dat Veendam een moderne plaats was met fabrieken , goede scholen en goede verbindingen. Hij stond voortdurend bij de burgemeester op de stoep om hem aan te sporen Veendam vooruit te helpen. Zonder hem zouden er waarschijnlijk nooit een hbs en een zeevaartschool gekomen zijn. Zijn grootste nederlaag was dat de trein Veendam niet aandeed. Die denderde sinds 1868 van Groningen over Zuidbroek naar de Duitse grens en liet Veendam links liggen. De paardentram, die van Zuidbroek naar Ter Apel liep en waarvoor hij ook zijn best deed, vond hij diep in zijn hart maar een doekje voor het bloeden. Als het aan hem had gelegen, waren er in Veendam heel veel bomen gekapt. Die stonden langs het Oosterdiep maar in de weg! Voor verbreding van de straatweg moesten ze wijken. Of hij blij was met zijn mede-Veendammers? Niet als ze rookten en een borrel dronken. Zodra iemand tijdens zijn lezing aan een pijp of sigaar trok, stopte hij. De ‘wolken van genot’ waren niet aan hem besteed. Ongezond, vond Winkler Prins ook toen al. Het drinken van alcohol vond hij nog erger. De jenever bracht zoveel ellende dat hij er niets van wilde weten. Hetzelfde gold voor wapens. Winkler Prins haatte oorlogen en militair geweld. Hij was een overtuigd pacifist en tegen het leger en bewapening, net als de andere doopsgezinden trouwens.

Ook als voorvechter van de rechten van de vrouw was hij zijn tijd ver vooruit. Dat betekende trouwens niet dat hij thuis luiers verschoonde, dweilde of aan de wastobbe stond. Zo modern was hij nu ook weer niet. En ook de opvoeding van zijn negen kinderen kwam het meest op zijn vrouw neer. Winkler Prins mocht dan wijd en zijn beroemd zijn, de gewone Veendammers en Wildervankers kenden zijn Veenkoloniaal ‘Volkslied’ toch het best. Geen wonder dat Aagje dat uitkoos om voor te dragen. Later werd het Wild en Woest en Ledig op muziek gezet en uit volle borst gezongen.


KLIK HIER OM TE ZIEN WAAR DIT VERHAAL ZICH HEEFT AFGESPEELD
KLIK HIER OM DIRECT NAAR DEEL 30 TE GAAN: 
De paardentram, 1889