(als je met je muis over een plaatje gaat zie je wat voor onderschrift erbij hoort)



 

Ik heet Marietje Prins en sta elke dag na schooltijd achter de toonbank. Buurvrouw Betje is niet zo jong meer en kan wel een beetje hulp gebruiken. Je kunt het zo gek niet bedenken of zij heeft het in haar winkeltje. Ik weet precies wat ik wel en niet mag doen. Nooit kwaad over iemand spreken en steeds beleefd zijn. Bij het afwegen van suiker, meel of stroop moet ik altijd een ietsje meer in het zakje of de kan doen en dan met een vriendelijk gezicht zeggen: 't Is n beetje meer worden, dat dut niks, zeker?'

Vanmiddag komt Betje met een grote doos uit de schuur. 'Moet je goed opletten, Marietje', zegt ze. Ze haalt gekke groene mutsen met een soort van brillenglazen erin en een ronde bus van onderen te voorschijn. Dan steekt ze de kin naar voren en trekt de muts over haar hoofd. Onder haar neus hangt die malle bus. Ik weet niet wat ik zie. 'Nou jij.' Wat een rare stem heeft Betje. Ik trek het gekke ding ook over mijn hoofd en hoor mezelf net zo raar praten. Dan legt ze het uit. 'Dit zijn gasmakers, Marietje! Als het oorlog wordt en er vallen gasbommen, dan moet iedereen zo'n gasmasker op. Anders ga je dood.' De volgende dag gaan de eerste gasmaskers al over de toonbank. Op school legt meester precies uit hoe je zo'n gasmasker over je hoofd moet trekken. Zou er dan toch oorlog komen?

 

Angst voor een oorlog

In 1939 stonden er overal winkels als die van Betje en haar man Roelof langs het diep. Omdat er veel schippers door de kanalen voeren, zorgden die voor extra klanten. Betje verkocht de koffie, de thee en de cacao in een kleurige vaste verpakking. Maar andere levensmiddelen werden in tippuutjes, die boven de toonbank hingen, afgewogen. Ook brachten de klanten zelf kommen en kannen mee, waarin ze olie, azijn of stroop meenamen. Van kaas tot klosjes garen, tante Betje had alles in voorraad. Haar winkeltje was net een nieuwsbureau. Veel klanten namen er de tijd voor om elkaar te vertellen wie er ziek was, ruzie had gehad of een nieuwe fiets had gekocht. Niemand was er beter op de hoogte dan tante Betje. Maar die wist precies wat ze moest zeggen of verzwijgen. Nooit mocht een klant last krijgen van wat zij beweerd had. Hoe vervelend die ook was, hij of zij werd als een vorst bediend. Bleek de suiker op de late avond op, dan was het 'even bij Betje achterom' en kon er toch nog zoete koffie worden gedronken.

Roelof was er voor de klanten die verder weg woonden. Elke dag stapte hij op zijn fiets. Dan trapte hij zich, het stuur met de volle boodschappenmanden stevig vasthoudend, in het zweet om de 'uitbreng' te verzorgen. Na afloop haalde hij zijn potlood en opschrijfboekje te voorschijn om alvast de bestellingen voor de volgende keer te noteren.

Maar de vredige wereld van Marietje, Betje en Roelof zou niet lang duren. Wie De Noord-Ooster las, naar de radio luisterde of in de bioscoop naar het nieuwsoverzicht van het Polygoon keek, maakte zich ongerust. Wat gebeurde er toch allemaal over de grens? En wat wilde Her Hitler, die in Duitsland alles te vertellen had? Was er oorlog op komst? De onrust nam toe. Burgemeester De Zee van Veendam probeerde in april 1939 zijn burgers moed in te spreken.

Verschillende ingezetenen maken zich angstig en zenuwachtig, maar hiervoor is absoluut geen reden aanwezig. Wordt niet zenuwachtig, blijf kalm.

Maar in de loop van het jaar werden de geruchten over oorlog al maar luider. Winkelier Gerhard Meijer in Veendam twijfelde niet. Nederland zou worden aangevallen en een goede Veendammer was op het ergste voorbereid. Erger dan gifgas was er niet en daarom pronken er in zijn etalages in februari al ‘volksgasmaskers’. Daarmee overleefde je de gruwelijkste gifgassen. In de krant liet hij weten: Voorziet u echter thans, daar in de dagen van spanning door de fabrieken absoluut niet in de behoefte kan worden voorzien. Toch liep het geen storm. Ook aannemer Eikenberg bleef niet achter. In Ommelanderwijk bouwde hij een model-schuilkelder. Wie er bij hem eentje bestelde kon de oorlog in eigen tuin overleven. Aan kijkers geen gebrek, maar de bestellingen vielen tegen. Ook boekhandelaar Schuur volgde de gebeurtenissen op de voet. Hij begreep dat bommenwerpers een belangrijke rol zouden spelen. Maar die konden boven een volstrekt duistere wereld niets beginnen. Daarom sloeg hij fikse voorraden verduisteringspapier in. Geen kiertje licht moest er te zien zijn. De verkoop wilde eerst niet vlotten, maar dat veranderde toen de Luchtbeschermingsdienst werd opgericht. Die hield oefeningen om de Veendammers en Wildervankers en de inwoners van de andere dorpen op het ergste voor te bereiden. Vrijwilligers oefenden als EHBO’ers, puinruimers en afzetters van wegen en bruggen. Dit tot vreugde van hun mede-dorpelingen, die al die nep-helpers en acterende oorlogsslachtoffers hartelijk uitlachten. Sirenes loeiden als er een schijnaanval te melden viel. ’s Nachts moesten alle dorpen dan verduisterd zijn. Controleurs, de zaklantaarn in de hand, zagen erop toe dat er niemand was die onder de lamp bedaard de krant las. Doch de Veendammers en Wildervankers toonden zich brave burgers, dit tot vreugde van boekhandelaar Schuur die zijn voorraden verduisteringspapier in één keer kwijtraakte. Alleen een Wildervanker hield zich niet aan het lichtverbod. k Heb ja mor twij waksinelichies op toavel, was zijn verweer. Poes uut dij dingen, beet de controlerende veldwachter hem toe. In juni zoefde koningin Wilhelmina langs het Oosterdiep. Zij controleerde persoonlijk of het met de landsverdediging wel in orde was. De kazematten (kleine betonnen bunkers), de springladingen onder de bruggen en de wegversperringen, niets ontging haar.

De stemming werd er niet beter op toen bleek dat voor de verdediging van de de noordoostgrens van ons land maar weinig soldaten werden ingezet. Alles draaide blijkbaar om de grote steden in het westen. De Vesting Veenkoloniën stelde zo goed als niets voor.

Op 28 augustus 1939 kwam de oorlog wel heel dichtbij. De algehele mobilisatie werd afgekondigd. Iedereen die tussen 1929 en 1939 soldaat was geweest haalde de plunjezak van zolder en hees zich in zijn militaire uniform. Dat viel de meeste oudere soldaten niet altijd mee, zij waren dikker geworden. Broek en jas spanden om bil en buik. Ze zwermden uit over het hele land naar hun mobilisatieadres. Omgekeerd streken soldaten uit andere streken in Veendam en Wildervank neer. In het verouderde Nederlandse leger speelden paarden nog een rol en die werden nu van de boeren gevorderd. Voor de kleine boertjes, die hun enige trekkracht niet konden missen, een ramp. Ook autobezitters moesten hun voertuig afstaan. Wel werden er betonnen kazematten met schietgaten erin, gebouwd. Die kwamen vooral langs de kanalen en bij sluizen te liggen. Versperringen moesten de opmars over de weg moeilijk maken. De bruggen kregen springladingen, zodat ze, als het zover was, en de vijand was dichtbij gekomen, in de lucht konden vliegen.

In alle etalages hing een hamsterverbod. Rijst, gort, suiker, zeep, margarine, koffie, thee, cacao en nog wat andere kruidenierswaren vielen eronder. Wie geld genoeg had kon nu niet onbeschaamd voorraden inslaan. Om alle voedsel zo eerlijk mogelijk te verdelen werd de distributie ingevoerd. De meeste etenswaren gingen op de bon. Het was een vreemde ervaring dat door het vertrek van zoveel mannen, veel fabrieken, werkplaatsen en boerenbedrijven handen tekort kwamen. De vreemde soldaten die in Veendam en Wildervank ingekwartierd waren moesten wachtend waakzaam zijn. Dat betekende wachtlopen en het bewaken van bruggen, sluizen en gebouwen als gemeentehuizen die voor de vijand van belang waren. Een koud karweitje in de barre winter van 1939/1940. Waren ze wel warm genoeg ingepakt? Vooral de dames zagen het vol medelijden aan. Onder aanvoering van de vrouwen van de burgemeesters besloten ze de breipennen uit de kast te halen en de soldaten te trakteren op wollen handschoenen, sokken en bivakmutsen.

Het werd zo’n succes dat ze elke dag wel uit vijf paar handschoenen konden kiezen. De Noord-Ooster meldde dan ook:

Het breien wordt weer uitgebreid,
We zijn nog lang niet uitgebreid,
We gaan het zelfs weer leeren,
De brei-kunst is in eer hersteld,
Omdat de weermacht in het veld
Dit warm weet te waarderen!

Het was een sombere oudejaarsavond. Nog was het geen oorlog, in de landen om ons heen inmiddels wel. Tevreden stelde men vast dat het met de luchtbescherming dik in orde was, dat de distributie prima liep en dat de soldaten, warm ingepakt, klaar stonden om de vijand een lesje te leren.


KLIK HIER OM TE ZIEN WAAR DIT VERHAAL ZICH HEEFT AFGESPEELD
KLIK HIER OM DIRECT NAAR DEEL 38 TE GAAN:
Duitse inval en Jodenvervolging, 1942