(als je met je muis over een plaatje gaat zie je wat voor onderschrift erbij hoort)

Ze zeggen allemaal Berend Slagkoare tegen mij. Ik ben een jongen van het veen en voor de duvel niet bang. Vooral Drenten en Stadjers lust ik rauw. Erger volk is er niet. Ik mag nog zo jong zijn, ik ben als een paard zo sterk. De sjompie-natte veenkluiten krui ik met gemak. Het is mannenwerk, maar in het veen word je als man geboren.

Ik zwoeg in de turfvelden van Adriaan Geerts, de beste vervener van allemaal. Daar loop ik achter de brede slagkoare vol natte veenkluiten. Komt me daar opeens zo'n verfrommeld kereltje aangesukkeld. Een Drent, ik zie het direct. 'Je bent over de Semslinie, vriend,' hoor ik hem zeuren. 'Wegwezen, zeg maar tegen je baas dat ik er werk van maak.' Als ik die uitgestreken kop zie, wacht ik geen seconde. Ik zet de slagkoare neer, pak een droge turf en geef hem daarmee een een beste mep op zijn smoel. Het bloed spuit hem uit mond en neus. 'De groeten aan Jan Sems', zeg ik nog. Hij er vandoor. 'Je zult er meer van horen', schreeuwt hij.

Oorlog in het veen: 1652

Toen bleek dat er aan het bruine goud flink verdiend kon worden, was er veel geharrewar over de grenzen in de natte wildernis. Er is het hardnekkige verhaal dat de turfgravers in de Pekela’s met de boeren van Meeden slaags zijn geraakt. Alle Meedemers werden gevangen genomen. Met heldenmoed zouden toen hun moeders, vrouwen en dochters hen bevrijd hebben.

Wildervanck was zeker niet tevreden met de smalle strook veen aan beide zijden van de Oude Ae. Hij wilde meer en zorgde ervoor dat zijn turfgravers in een groot gebied op de schop konden. Die brachten ook het veen in het zuiden van Borgercompagnie aan snee
Borgercompagnie was door voorname ‘borgeren’ (burgers) uit de stad Groningen gesticht. Hun kanaal- en turfgravers drongen vanuit Sappemeer door in de richting van de venen achter Wildervank. Hier stonden de mannen van Adriaan Geerts in de veenput. In het westen lag de Semslinie, de grens die Groningen van Drenthe scheidde. Toen de mannen van Wildervanck in de buurt van die linie kwamen ging het mis.

Aan de Drentse zijde lag de Marke van Zuidlaren. De markegronden bestonden uit sjompige moerassen die buiten het dorp Zuidlaren lagen. Ze waren van de Zuidlaarder boeren die al lang begrepen dat die ruige wildernis door de vraag naar turf veel meer waard was geworden. Van brutale indringers moesten zij weinig hebben. Vooral hun aanvoerder, Jans Oldenziel, de ‘dikste’ boer van Zuidlaren, liet zich niet bij de neus nemen. Hij vertrouwde Wildervanck nog voor geen halve stuiver. Als iemand zich van geen grenssteen iets aantrok, dan wel de ruziemaker uit Veendam en Wildervank. Die dacht zeker dat hij de Drentse boertjes in zijn zak had. Maar dan had je aan Jans Oldenziel een kwaaie! Stiekem had hij de machtige heren op het raadhuis van de stad Groningen ingelicht dat hij van zich af zou bijten als die Wildervanck al te brutaal werd. De heren burgemeesters van ‘Stad’ hadden geknikt. Die Wildervanck dacht dat hij de koning van het veen was. Een lastpak was het, die van geen Stadsmacht wilde weten.

Toen de Drentse boeren hoorden dat de machtige stad aan hun kant stond, keken ze elkaar aan. Het was de hoogste tijd dat die brutale dwingeland een lesje kreeg. Toen ze zagen dat Wildervancks turfbulten al voorbij de Semslinie te drogen stonden, schopten ze die door elkaar en maakten er een puinhoop van. Wildervancks mannen als Berend Slagkoare wisten niet wat ze zagen toen ze de volgende dag de veenput in wilden.

Dat was het werk van die vervloekte Drentse boeren. Met alles wat ze als wapen konden gebruiken gingen ze op de Zuidlaarders los. Schoppen, vorken, stikkers, stokken, planken, messen… Alles waarmee geslagen, gesmeten en gestoken kon worden werd in de veenoorlog gebruikt. Heel Zuidlaren was uitgelopen om de mannen van Wildervanck op hun nummer te zetten. Ze smeten met de turven om het volk van Wildervanck daarop te trakteren. Zelfs vrouwen en kinderen gooiden veenkluiten naar de brutale indringers. Een hagelbui van turven verduisterde zon, zeiden de vechtersbazen die er bij waren geweest. Het ging hard tegen hard. Eerst toen Adriaan Geerts Wildervanck met turfgravers uit Veendam en Wildervank op het slagveld aankwam, bonden de Zuidlaarders in. Grommend bliezen ze de aftocht.

Rechters en de hoogste heren uit Drenthe en Groningen bemoeiden zich ermee. De Semslinie was heilig, kreeg Wildervanck te horen. Die mocht niemand zomaar op eigen houtje opheffen. Ook al heette je Adriaan Geertszoon Wildervanck. Nog meer grensstenen werden aangesleept om de vervener duidelijk te maken hoe ver hij mocht oprukken.

Niet dat Wildervanck zo maar het hoofd boog. Hij probeerde almaar weer voor de rechter zijn gelijk te halen. Het regende conflicten. Vooral met de stad Groningen. Die was nog altijd des duivels omdat de vervener van de Oude Ae de turfvelden voor haar neus had weggekaapt.

De hoogste heren van Stad begrepen ook wel dat ze hadden zitten slapen toen hun aartsvijand bij het kerspel Zuidbroek zijn slag had geslagen. Ze hadden gedacht dat het zo’n vaart niet zou lopen. Zo lang de Sappemeerse turfvelden nog zoveel schippers een volle lading gaven, was er geen tekort aan turf. Bovendien werd er overal in de stad gebouwd. Er kwamen nieuwe wallen. Het aantal inwoners groeide. Maar zo’n ‘uitleg' kostte verschrikkelijk veel geld. En om dan nieuwe veengronden aan te kopen…

Met kwaaie koppen moesten ze erkennen dat ze het in het veen niet meer alleen voor het zeggen hadden. In Sappemeer waren ze baas boven baas. Maar de steenrijke familie Trip, die met haar Tripscompagnie de venen bij Muntendam afgroef, papte notabene aan met lastpak Adriaan Geerts. En verder naar het oosten waren er andere vijanden van Stad die net als Wildervanck hun slag sloegen en de natte wildernis tussen Meeden en Pekela verveenden.

Nog een geluk dat alle volgeladen turfschepen, die door het Ooster- Westerdiep voeren, door het Winschoterdiep moesten om in Stad te komen. Hier moest flink wat brug- en sluisgeld betaald worden. En wilde Wildervanck zijn turf verkopen dan kon hij de turfmarkt in de stad niet missen. Zo profiteerde de stad Groningen toch nog een beetje van haar aartsvijand.


KLIK HIER OM TE ZIEN WAAR DIT VERHAAL ZICH HEEFT AFGESPEELD
KLIK HIER OM DIRECT NAAR DEEL 6 TE GAAN: 
OMMELANDER HEREN IN HET VEEN, 1653